Als ik wat laat naar huis toe kom, begint mijn vrouw te kijven
Wat doe ik niet om haar gegrom, al spoedig heen te drijven?
Ik zing een lied voor 't venster dan, al tromm'lend op de ruiten
Hij, die geen liedje zingen kan, die moet er maar eentje fluiten
Hij, die geen liedje zingen kan, die moet er maar eentje fluiten
Zodra het onweer wat verzacht, dan kom ik voor de pinnen
'k Heb U iets lekkers meegebracht, toe speel het lustig binnen
En 'k krijg er zelf een stuksken van, om 't vreeverbond te sluiten
Hij, die geen liedje zingen kan, die moet er maar eentje fluiten
Hij, die geen liedje zingen kan, die moet er maar eentje fluiten
Het kindje paaien is een last, men zou er bij vergrijzen!
Ik neem de kleine bengel vast, en laat hem biezebijzen
Of geef bij 't lied van "Ruiter Jan", hem papken van beschuiten
Hij, die geen liedje zingen kan, die moet er maar eentje fluiten
Hij, die geen liedje zingen kan, die moet er maar eentje fluiten
Een broksken boter of wat vet, op onze rogge stuiten
Naast 't werkzaam vrouwken altijd net, weert d'armoe bij ons buiten
Zo leef ik als een zalig man, tot ik mijn ogen sluite
En wie mijn lied niet zingen kan, die moet het dan maar fluiten
En wie mijn lied niet zingen kan, die moet het dan maar fluiten
Willem Gijssels / Emiel Hullebroeck