In de dorpsherberg danst men bij vedel en fluit,
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
Want vandaag is Katrien boer Krelis z’n bruid,
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
De muziek, die klink vrolijk, men juicht en men lacht:
De koeken, die dampen, de herbergier lacht:
Tjo-di-del-ha-ha-ha, (3x)
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
Boer Krelis, die heeft er zijn plaats bij de schouw,
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
En rood lijk ‘ne klaproos bloeit Katrien, zijn vrouw.
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
Hij kijkt op de klok, zo juist sloeg het vier,
Tot zeven uur blijft het bruidspaar nog hier.
Tjo-di-del-ha-ha-ha ...
De meester, die heeft er heel vurig gepraat;
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
Hij meent, dat het zonder een toespraak niet gaat.
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
Een aardig, jong meisje, houdt hij op zijn knie,
Hij werkt wel voor twee, maar hij eet ook voor drie.
Tjo-di-del-ha-ha-ha ...
Als plots de muziek een fanfara begint,
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
Verdwijnt er het bruidspaar, heel zachtjes, gezwind.
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
De meisjes, die kijken verlegen en dom,
Met ‘n ‘Hola’ zwenken de jongens haar om.
Tjo-di-del-ha-ha-ha ...
De bollen, die dampen, de dikke waard lacht,
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
Zo hel schijnt de maan, zo zwoel is de nacht.
Tjo-di-del-di-di-li-tjo.
Tot vroeg dreunt van ‘t dansen het oeroude huis,
Dan brengen de jongens de meisjes naar huis.
Tjo-di-del-ha-ha-ha ...