Home

Het was een kind

 

Het was een kind, zo kleine kind
Een kind van twa-lef jaren
’t Zou met zijn boogje uit schieten gaan
Daar hazen en konijntjes waren

Het spande zijn boogje al zo stijf
En al in de diepste kerve
Het schoot daar hazen, konijntjes dood
Daarom zo moest het sterven

Dat vernam al mijn heer Van Bruinswijk
Hij deed dat klein kind vangen
Hij zette ’t op zo’n hoge kasteel
Hij zwoer, hij zou ’t doen hangen

En dat vernam zijn moederke
Zo ver in vreemden lande
Zij nam haar zilver en rode goud
Naar Bruinswijk is zij gegangen

Als zij te Bruinswijk binnen kwam
Al voor dat huis staat hoge
Daar vond zij haar kind, zo kleine kind
Met twee wenende ogen

Mijn edele heer al van Bruinswijk
Wou jij mij dat klein kind geven
Ik heb er nog zilver en rode goud
En die zal ik jou geven

Jouw zilver en jouw rode gous
En dat mag hier niet baten
Al was er zijn halsje van rode goud
Zijn leven moest het laten

Jouw zeven gedochters en wil ik niet
De drie dat bennen nonnen
Die vier die zijn zo edel landsvrouw
Zij blinken tegen die zonne

Mijn edele heer al van Bruinswijk
Wou jij mij dat klein kind geven
Ik heb er nog zeven gezonen stout
En die zal ik jou geven

Jouw zeven gezonen en wil ik niet
Die drie dat bennen papen
Die vier die zijn zo edel landsheer
Zij dragen ’s keizers wapen

Toen ’t kind op ’t eerste trapje trad
Het keek zo dikmaals omme
Daar zag het zijn zeven gezusters stout
Van verre gereden kommen

Rijdt aan, rijdt aan, gezusters stout
En steekt jouw paard met sporen
Had jij er een half uur langer gebeid
Mijn leven waar al verloren

Toen ’t kind op ’t tweede trapje trad
Het keek zo dikmaals omme
Daar zag het zijn zeven gebroeders stout
Van verre gereden kommen

Rijdt aan, rijdt aan, gebroeders stout
En steekt jouw paard met sporen
Had jij er een half uur langer gebeid
Mijn leven waar al verloren

Mijn edele heer al van Bruinswijk
Nu sluit jouw poorten vaste
Morgenochtend eer dat de dag aan komt
Zo zul jij krijgen gasten

Des morgens als de dag op kwam
De poorten gingen open
Toen lag er mijn heer al van Bruinswijk
Al door zijn hals geschoten

Mijn edele heer al van Bruinswijk
Hoe is jou nu te moede
Gistrenavond was er jouw halsje sneeuwwit
Nu is ’t zo rood van bloede

Hoe dat ik nu te moede ben
Dat wil ik jou wel zeggen
Ik heb er niet enen vriend zo goed
Die mij ter aarde wil leggen