Het wassend watertij was daar, tra lalalala
De schipper sprak: Mijn boot ligt klaar, tra lalalala!
Het koord nu haastig doorgehakt
En ’t windjen in het zeil gepakt
Tralalala la tra lalalalalalala!
Hij tastte naar zijn lierenaar, tra lalalala
De vrouw riep: Wacht, ik haal de schaar, tra lalalala!
Al grolde hij; Wat nu? Loop aan!
Zij siste voort: Laat mij begaan!
Tralalala la tra lalalalalalala!
Hij beet de tanden op elkaar, tra lalalala
En greep haar bij het klissig haar, tra lalalala!
Toch merkte hij geen smeekgebaar
Het bleef: Ik kerf ze met de schaar
Tralalala la tra lalalalalalala!
De schipper wierp haar overboord, tra lalalala
Haar kwade zin was niet versmoord, tra lalalala!
Want zie haar hand stak door een baar
En deed als bruikte zij een schaar
Tralalala la tra lalalalalalala!