Over heel ‘t wereldfront, zwiert Jan Pierewiet rond.
Nergens bouwt hij zijn huis, heel de aard’ is zijn thuis.
Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, waar kom je vandaan?
Van de poesta’s, van de pampa’s,
van de meridiaan.
Zet je mutsje opzij! Maak een dansje met mij!
Tussen lust en plezier, draait mijn leventje hier.
Alle klagen verstomt, als Jan Pierewiet komt.
Weg zijn zorg’n en verdriet, ieder kind kent zijn lied.
Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, Jan Pierewiet gaat voor.
Met zijn flodderjas, met zijn slobberdas,
Met zijn hoedje op een oor.
Alle meisjes zijn blij, danse’ in eind’loze rij,
Over bergen en zee, met Jan Pierewiet mee.
Over tienduizend jaar, is Jan Pierewiet nog daar;
Nimmer oud, nimmer grijs, speelt hij steeds d’oude wijs.
Jan Pierewiet, sterven kan hij niet,
komt de man met de zeis.
Tikt hij aan zijn hoed,
zegt: Meneer gegroet!
Maar ‘k ga nimmer met je mee op reis,
Ik heb eeuwig verlof, hier te wand’len in ‘t stof.
Want heel d’aard werd van steen, ging Jan Pierewiet heen.
M. Vos