Waarheen onze ogen blikken
Veen en heide ligt alom
‘t Vogellied kan geen verkwikken
D’ eiken staan verdord en krom
Wij zijn de veensoldaten
En spitten godverlaten
In ’t veen
Hier in deze woeste heide
Is de kampplaats opgebouwd
Waar wij ‘t ver geluk verbeiden
Achter prikkeldraad en hout
Wij zijn de veensoldaten
En spitten godverlaten
In ’t veen
s’ Morgens gaat het door de landen
Naar de arbeid, zwaar en zwart
Graven wij in ’t zonnebranden
Maar naar huis trekt ieders hart
Wij zijn de veensoldaten
En spitten godverlaten
In ’t veen
Huiswaarts, huiswaarts gaan de ogen
Uit het land naar vrouw en kind
Hoeveel zuchten gaan omhoog en
Zijn verloren in de wind
Wij zijn de veensoldaten
En spitten godverlaten
In ’t veen
Heen en weer gaan steeds de posten
Geen die van ontkomen droomt
Vluchten zou het leven kosten
Viermaal is de burcht omzoomd
Wij zijn de veensoldaten
En spitten godverlaten
In ’t veen
Maar wij mogen toch niet klagen
Eeuwig kan ‘t geen winter zijn
Eenmaal zeggen wij, na dagen
Vaderland! Gij zijt weer mijn
Dan spitten de soldaten
Niet langer godverlaten
In ’t veen!..
Dan spitten de soldaten
Niet langer godverlaten
In ‘t veen!…
M. Beversluis