Mooi Anna zat op majesteit, majesteit, majesteit
Mooi Anna zat op majesteit, majesteit
Daar zat zij zo te wenen, wenen, wenen
Daar zat zij zo te wenen, wenen
Daar kwam haar lieve moeder aan, moeder aan, moeder aan
Daar kwam haar lieve moeder aan, moeder aan
Zeg Anna, waarom ween je zo, ween je zo, ween je zo
Zeg Anna, waarom ween je zo, ween je zo
Omdat ik morgen sterven moet, sterven moet, sterven moet
Omdat ik morgen sterven moet, sterven moet
Wie heeft dat jou nu wijsgemaakt, wijsgemaakt, wijsgemaakt
Wie heeft dat jou nu wijsgemaakt, wijsgemaakt
Dat heeft de boze Frederik gezegd, Frederik gezegd, Frederik gezegd
Dat heeft de boze Frederik gezegd, Frederik gezegd
Daar kwam de boze Frederik aan, Frederik aan, Frederik aan
Daar kwam de boze Frederik aan, Frederik aan
Die sloeg haar toen het kopje af, kopje af, kopje af
Die sloeg haar toen het kopje af, kopje af
Toen werd zij in een kistje gelegd, kistje gelegd, kistje gelegd
Toen werd zij in een kistje gelegd, kistje gelegd
Toen werd zij nog een engeltje, engeltje, engeltje
Toen werd zij nog een engeltje, engeltje
Kringspel waarbij steeds drie kinderen de rollen van Anna, moeder en Frederik spelen