Home

Reis naar Island

 

Voor eerst moeten wij zeilen
Driehonderd zestig mijlen
Passeren wij Het Zand
Zo lustig en plezant
Onze koers is t Klein gat deur
En wij lopen zonder getreur
Dan komt Faijerell in ‘t zicht
’t Is niet slicht, g’hele licht
Dat men ’t eiland Fulot zwicht

De oceaan wilt weten
Daar is geen grond te meten
Wij zeilen dan weer voort
Met Faroe aan stierboord
En zetten ons koers alsdan
Rechte naar den Westerman
Daarna zeilen metterspoed
Welgemoed, alzo zoet
Tot men de berg Hekla begroet

Toen bij de Vogelscharen
De koude men geware
En weest toch niet belaân
Ziet nu den Jokel staan
Wij varen al maar voort
Naar de hoek van Bredefjoord
Haalt op u karegadoor
Met een woord, zo ’t behoort
Haalt de vis maar binnen boord

Matrozen schep couragie
Ja, met een half equipagie
Knuver en stagsel in
Dat gaat naar ons gewin
Als de Meimaand is verschint
Wachten wij de Westenwind
Vissen wij met goede moed
Alzo zoet, en met spoed
Tot wij het briesje krijgen goed

De maand Juli geprezen
Die komt dan ingetreden
Wij zeilen van daar voort
Adieu, vaarwel Kaap Noord
Lopen Grim dan in ’t gemoed
En wij zeilen metterspoed
Naar de Rode Hoek gezogt
En toen nog, de Blauw’ Bocht
Heeft veel kabeljauw gebrocht

Oogstmaand komt aangedreven
Elk wenst zijn lief geprezen
Wij lopen langs de Zuid
Alsdan is ’t kollen uit
Als de vijftiende dag draait
En de wind van ’t Noorden waait
Elk denkt op zijn lief matres
’t Dient al best, voor een les
Nu adieu dan Langenes

Zo laat het nu maar lopen
En voor de winden stropen
Het groot marszeil in top
Breng nu de bottel op
Men roept: Stierman, aan bakboord
Ziet de haven van Nieuwpoort
Lopen dan maar weder voort
Met een woord, zo ’t behoort
Langs de kust van Duinkerk voort

Uit Vlaanderen