Home

Speldewerksterslied

 

Het zonneke rijst, het klokje slaat vijf,
Daar binnen, wat gaat er zo snel?
De boutjes die vliegen gezwind door elkaar.
De vingeren spinnen een weefsel zo klaar
En over en heen gletsen,
kletsen de boutjes dooreen.

En 't gaat er zo geestig en vreugdig
En 't klinkt er zo luimig en jeugdig:
De kantjes uit Vlaand'ren, men koopt ze alom!
Van wippede wippede bom
De kantjes uit Vlaand'ren, men koopt ze alom!
Van wippede wippede bom!

Het zonneke brandt, het klokje slaat twaalf,
Daar binnen het werken valt stil.
De boutjes die rusten met spelden en schaar,
En liggen te soezen, getast op elkaar,
Met kwettrend gedruis, stappen,
trappen de meisjes naar huis.

En 't gaat er zo geestig en vreugdig
En 't klinkt er zo luimig en jeugdig:
De kantjes uit Vlaand'ren, men koopt ze alom!
Van wippede wippede bom
De kantjes uit Vlaand'ren, men koopt ze alom!
Van wippede wippede bom!

Het zonneke duikt, het klokje slaat acht
Daar binnen en hoort men het niet
De boutjes die wippen nog altijd op maat
De vingeren tasten naar spelden en draad;
En over en heen, klotsen,
botsen nog boutjes dooreen.

En 't gaat er zo geestig en vreugdig
En 't klinkt er zo luimig en jeugdig:
De kantjes uit Vlaand'ren, men koopt ze alom!
Van wippede wippede bom
De kantjes uit Vlaand'ren, men koopt ze alom!
Van wippede wippede bom!

C. de Visschere / E. Hullebroeck