Daar liep een Zeeuwse jongen
Te dwalen langs de zee
De ranke schepen voerden
De vlugge Jantjes mee
En ’t bruiste door de baren
Waar ’t zonnelicht op viel
Waar blijft die Zeeuwse jongen
Waar blijft, waar blijft Michiel?
Daar stond een Zeeuwse jongen
Te draaien aan het wiel
Tot hem de hand verslapte
En lust’loos neder viel
Want door de lijnen klaagde
De zeewind dag aan dag
Van ’t water dat hem lokte
En waar zijn hart in lag
Daar was een Zeeuwse jongen
Een sukkel op het strand
Die eens de roem zou worden
De glorie van zijn land
En heft ons volk na eeuwen
Zijn naam als juichkreet aan
Dat wordt door heel de wereld
Begrepen en verstaan