We trekken vrolijk naar het bos,
Naar 't bos in zomertooi.
Daar bloeit zo menig bloementros,
Aan 't smalle pad begroeid met mos.
En door der twijgen bladerdos,
Klinkt vogelzang zo mooi.
We laten graag de stad alleen,
Die straten, grijs van stof.
Daar waait nooit zuivre wind doorheen.
Daar is 't zo nauw, zo eng, zo kleen,
Daar zie je niets dan dorre steen,
Van muren grauw en dof.
Maar hier is lucht in overvloed,
Vol reuken van het hout.
Die dennengeur geeft krachtig bloed.
Zet dus je borst uit, rept de voet.
En zingt bij 't wand'len welgemoed,
Een lied ter eer van 't woud !
T. van Buul / J.C. Andreae