Wie met ons wil naar buiten gaan,
Zien hoe het koeltje stoeit.
Met al het goudgeel golvend graan,
Dat op de akker groeit.
Die tone ons ook een blij gezicht,
Kom lustig, wel te vreê;
Want alles jubelt, zingt en lacht,
En wij, wij jub'len mee,
Want alles jubelt, zingt en lacht,
En wij, wij jub'len mee !
Wie met ons wil naar buiten gaan,
Dwalen in 't lom'rig woud,
Wie lijster en vink wil horen slaan,
Hoog in het beukenhout,
Die moet geen trage dromer zijn,
Maar vrolijk, flink en ree;
Want alles juicht en zingt en lacht,
En wij, wij zingen mee,
Want alles juicht en zingt en lacht,
En wij, wij zingen mee !
Wie met ons wil naar buiten gaan,
Spelen aan 't frisse strand,
Waar soms de golven met d'orkaan,
Beuken op 't mulle zand,
Die moet geen zwakke bloodaard zijn,
Maar krachtig als de zee,
Die thans haar liefste liedje zingt,
En wij, wij zingen mee,
Die thans haar liefste liedje zingt,
En wij, wij zingen mee !
J.A. Böhringer / C. v. Rennes