Wij boeren en boerinnen
Wij werken dag en nacht
Wij ploegen en wij spinnen
En zingen uitermacht
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Wij spitten en wij spaaien
Twalef maanden lang
Wij zaaien en wij maaien
En wij zingen dezen zang
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Wij zieden alle dagen
's Morgens boekweitpap
Zo vullen wij ons magen
En wij zingen even rap
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Wij drinken meestal boter-
mellek voor den dorst
Dan zijn wij veel devoter
En zingen uiterborst
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Wij gaan met houten blokken
En dikwijls zonder hoed
Wij gaan met pije rokken
En zingen welgemoed
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Wij bakken boekweitkoeken
Die smaken ons zeer wel
Wij dragen lijne broeken
En wij zingen even hel
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Wij dekken zelden tafel
Een stukske uit de hand
Dat smaakt ons als een wafel
En wij zingen langs alle kant
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Wij gaan een pintje drinken
Zondags na de noen
Wij dansen en wij klinken
En wij zingen in het groen
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
De meisjes die wij vrijen
Die zeggen wij altijd
Wij zullen wel gedijen
Laat ons zingen met jolijt
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Al wonen wij in huizen
Zonder muur of schouw
Al kwellen ons de muizen
Toch wij zingen zonder rouw
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Gij edel en gij rijken
Wij zeggen u zeer vrij
Wij willen u niet wijken
Want wij zingen altijd blij
Lieve heer, kost en kleer
't Hemelrijk en dan niet meer
Tekst uit Delftschen Helicon, 1729
Melodie uit Bellerophon, 1657