Wij klommen op hoge bergen
                en keken te zeewaart in
                Wij zagen een schipke varen
                Drie maagdekens die zaten daarin
                En eene was naar mijn zin
                
Die allerschoonste jonkvrouwe
                  Die in dat schipken was
                  Die bood aan mij te drinken
                  Uit een klare kristallijne glas
                  Een wijn die edel was
                Wat zal ik er toch meemaken
                  Gij hebt noch slot noch goed
                  Gij zijt een haveloos meisje
                  Ofschoon, gij zijt zo schoon en zoet
                  Ik u daarom laten moet
                Ben ik er een haveloos meisje
                  Men vindt er zo vele meer
                  Ik ga in een kloosterke treden
                  en dienen voortaan God den heer
                  Ja, dienen God den Heer
                Vaarwel m'n schone jonkvrouw
                  Zo gij in 't klooster gaat
                  Laat bij een woord mij weten
                  Als gij de wijding ontvaat
                  Als gij de wijding ontvaat
                Al was 't acht dagen geleden
                  Haar vader en moeder dood
                  Men vond geen rijker vrouwe
                  In zeven steden groot
                  In zeven steden groot
                De ruiter heeft vernomen
                  Hij sprak zadel mijn paard
                  Dat zij in 't klooster moest komen
                  is wat mij zorgen baart
                  is wat mij zorgen baart
                Als hij nu kwam in 't klooster
                  Hij klopte met d'ijzeren ring
                  Waar is de non die laatst
                  de heilige wijding ontving
                  de heilige wijding ontving
                Het allerjongste nonneke
                  Kwam voor de tralies staan
                  Haar haar was afgesneden
                  Ze zei 't vrijen is gedaan
                  Ze zei 't vrijen is gedaan
                Hij stak zijn paard met sporen
                  Tot onder de linde groen
                  God, 'k heb mezelf verloren
                  En hij doorstak zich toen
                  En hij doorstak zich toen
                Ten twee uur na de noene
                  De nonne ging uit om brood
                  En onder de linde groene
                  Vond zij haar schoonlief dood
                  Vond zij haar schoonlief dood
                Zij kuste en zij weende
                  Zij nam hem op haren schoot
                  Zij riep oh nee!
                  Schoon lief nu zijde gij dood
                  Schoon lief nu zijde gij dood
                Zij deed een huisje bouwen
                  Op haar schoonlief zijn graf
                  Zij ging er in gaan wonen
                  Tot ook zij d'adem gaf
                  Tot ook zij d'adem gaf
                  
                  Tekst en melodie naar de Coussemaker
                    Chants populaires des Flamands de France, 1856