Van zoeme, zoeme, zom zom zom,
een bijtje in een blom
Van zoeme, zoeme, zom zom zom,
een bijtje in een blom
Hoe rijmt men dat wel met elkaar?
Eenvoudig: 't is een vriendenpaar;
Het bloempje schenkt zijn honing zoet,
Het bijtje doet de bloesem goed;
Van zoeme zoeme zom,
't Zijn vriendjes, bij en blom.
Van zoeme, zoeme, zom zom zom,
een bij vloog naar een blom
Van zoeme, zoeme, zom zom zom,
een bij vloog naar een blom
De bloesem riep: "Wees wellekom!"
Het bijtje kroop in 't kelkje om,
Het zat er gauw aan 't honingvat.
En dronk zich vol aan 't lekker nat:
Van zoeme zoeme zom,
Een bij zat in een blom.
Van zoeme, zoeme, zom zom zom,
de bij sprak tot de blom
Van zoeme, zoeme, zom zom zom,
de bij sprak tot de blom
"Lief bloempje of 'k u danken mag?"
De bloesem sprak met gulle lach,
"Nee, geen bedankje, bijtje mijn,
Ik zal nu gauw een vruchtje zijn",
Van zoeme zoeme zom,
Zo sprak de lieve blom.
Van zoeme, zoeme, zom zom zom,
wie houdt van bij en blom?
Van zoeme, zoeme, zom zom zom,
wie houdt van bij en blom?
Wie ziet niet graag de bloemen staan?
Wie ziet niet graag de bijtjes gaan?
Ja, ieder, die de honing mint,
Die rijpe vruchten kost'lijk vindt,
Van zoeme zoeme zom,
Die houdt van bij en blom.
N. Doumen / P. Loots