Daar was een glunder boertje
Een boertje van de klei,
Die had zo'n groten hekel
Aan alles van de hei.
Hij hield alleen van't vette land,
Wat heb je aan dat schrale zand
O, wee, dat's niks voor mij,
Ik houd mij aan de klei.
Eens zag ons glunder boertje
Ons boertje van de klei,
Een allerliefst boerinnetje,
Dat woonde op de hei.
Die hoort niet op dat schrale zand,
Die neem ik mee naar’t vette land.
Dat’s net een vrouw voor mij,
Dat meisje van de hei.
Zo trouwde dan ons boertje,
Ons boertje van de klei,
Al met een lief boerinnetje,
Gevonden op de hei.
En lustig ging het hand en hand,
Daar ging ’n patertje langs de kant!
En ’t patertje was hij,
En ’t nonnetje was zij!
Nu heeft ons glunder boertje,
Ons boertje van de klei,
Volstrekt niet meer zo’n hekel
Aan alles van de hei.
Hij houdt nog wel van’t vette land
Maar schimpt niet meer op’t schrale zand
Hij’s daarom veel te blij,
Met vrouwlief van de hei.