Daar gingen twee gespeelkens goed
Zo ver aan geen groen heide
Die een voerde enen hupsen moed
Die ander weende zere
Gespele, wel lieve gespeelken goed
Waarom weent gij zo zere
Zegt, weent gij om uws vaders goed
Of weent gij om uw ere
Ik ween niet om mijn vaders goed
Ik ween niet om mijn ere
Wij twee, wij hebben enen lansknecht lief
Rijk God, wie zal hem werden
Gespele, wel lieve gespeelken goed
Laat mij den lansknecht allene
Ik zal u geven mijnen broeder jonk
Mijns vaders goed een dele
Och uwen broeder wil ik niet
Noch uws vaders goed een dele
Ik heb veel liever mijn zoetelief
Dan zilver of rood gulden
Die landsknecht al onder der linde stond
hij hoorde de rede een ende.
Och rijke God van 's hemels troon
tot wie zal ik mij wenden?
En neem ik dan die rijke maagd
Dan treuret wel die schone
Die rijke maged wil ik laten gaan
En nemen deze schone
Een luttel goeds is haast verteerd
Dan heeft de liefde een ende
Dan zijn wij twee nog jong en sterk
Meer goeds mag ons gewerden
Hij nam dat maagdekijn bij haar hand
Bij haar sneeuwwitte handen
Hij voerde haar voor de groene woud
Al over paden smalle
Het Antwerps Liedboek (1544)