Gij zijt, gij, even twintig:
Daarbij een halve heer.
Ik ben, ik, maar een boertje,
En al zo jong niet meer.
Gij noemt uw lief een bloempje,
Een roosje, ik weet het, ja,
Voor mij bloeit langs de Demer, een frisse dahlia
Voor mij bloeit langs de Demer, een frisse dahlia
Wanneer de kermis daar is,
Met vlaai en kriekenbier,
Dan gaan wij met ons meisjes
Gekoppeld op de zwier,
Voorop gij beiden netjes,
Wij traagjes achterna;
Gij met uw geurig roosje, ik met mijn dahlia
Gij met uw geurig roosje, ik met mijn dahlia
En wordt het eind'lijk zomer,
En is de vasten uit,
Dan bindt ons d' oude pastor
Tot bruidegom en bruid.
Gij voert uw blozend roosje
Naar Brussel of naar Spa;
Ik leid naar Scherpenheuvel, mijn dikke dahlia
Ik leid naar Scherpenheuvel, mijn dikke dahlia.
L. Lambrechts / E. Hullebroeck