Gekwetst ben ik van binnen
Doorwond mijn hart zo zeer
Die straal van hare minne
Stoort mij hoe langer hoe meer
Wat wil ik troost gaan zoeken
Ik vind mijn lijden geen verdrag
Schoon lief, waar ik mij henen keer
Gij zijt alleen in mijn gedachte
Uw gunst heeft mij getogen
Gebracht in zwaar verdriet
Nu slaat op mij uw ogen
Mjn lijden, druk aanziet
Gij buigt mij hart als waar ’t een riet
Des ik mij wel beklagen mag
Och, waar ik ben, ’t is al om niet
Gij zijt alleen in mijn gedachte
Recht als een roos ontloken
Zo staat mijn hoop op dij
Had ik u, lief, ontloken
Mijn hart dat waar zo vrij
Ik zucht, ik ducht, veel druks ik lijd
Om u zo peins ik heel de dag
Al veinst gij, liefke, uw hart voor mij
Gij zijt alleen in mijn gedachte
Het zou mij niet verdrieten
Altoos bij u te zijn
Maar nijders tongen schieten
Zo heimlijk haar venijn
Dus moet ik u liefke, al is ’t mij pij
Veel minder spreken dan ik plach
Houdt gunst nochtans, mijn klaar aanschijn
Gij zijt alleen in mijn gedachte
Kon ik uw gunst vergeten
Zo waar ik schier gezond
Maar neen, gij hebt bezeten
Zo vast mijns harten grond
Ik rust, schoon lief, tot gener stond
Naar u zo zet ik mijn beklag
Zo gunt mij vriend’lijk uw rode mond
Gij zijt alleen in mijn gedachte
Ik en weet wien ik zal klagen
Mijns harte ware nood
Helpt lief een deel te dragen
Het valt mij alleen te groot
Ik blijf u trouw tot in de dood
Maakt lief van scheiden geen gewag
Al waar mijn hartje zwaarder dan lood
Gij zijt alleen in mijn gedachte
Tekst uit het Hulthemische handschrift, 14de tot 15de eeuw
Melodie uit Souterliedekens, 1540