Nu bloeien in ’t jonge gras niet meer
Meizoentjes wit en geel
Nu hoor je niet meer in het dichte groen
Gejubel en vogelgekweel
Het krekeltje zwijgt en het Noorden blaast koud
Door ’t zwijgende, hijgende woud
Nu zie je-in ’t gewelf der beukenlaan
’t wazige blauw door ‘t bruin
Nu wordt het park, dat zo klaag’lijk ruist
Een wondere tovertuin
Het zonnetje schuilt, en al vroeger verwacht
Wordt de duistere nacht, fluisterende nacht
H. van Tussenbroek