‘ t Was op een zondagmorgen,
Mijn alderliefste tijd
En weet je wat er doene was
En weet je wat er doene was
Met ene luie wijf
Met ene luie wijf
Dat wijf dat wou niet werken
Dat wou niet graag wat doen
Ze wou van louter luiïgheid
Ze wou van louter luiïgheid
Niet melken éne koe
Niet melken éne koe
De koe ging zij verkopen
De stal bleef ledig staan
Toen was 't lui gaan slapen
Toen was 't lui gaan slapen
De ander moest melken gaan
De ander moest melken gaan
Het huisje dat wat dakkeloos
De sporen lagen bloot
Toen scheen dat heerlijke zonnetje
Toen scheen dat heerlijke zonnetje
Dat luie wijf in de schoot
Dat luie wijf in de schoot
Maar toen 't begon te stormen
Kwam luie wijf in de nood
Viel alles naar beneden toe
Viel alles naar beneden toe
En was 't luie wijf dood
En was 't luie wijf dood
Haar man zat in de kerke
En hoorde daar Gods woord
En toen hij weer in het huisje kwam
En toen hij weer in het huisje kwam
Vond hij zijn wijfje gesmoord.
Vond hij zijn wijfje gesmoord.
Hij trouwde toen een meisje
Van even twintig jaar
Hoewel hij zes- en vijftig was
Hoewel hij zes- en vijftig was
Kreeg hij het toch voor elkaar
Kreeg hij het toch voor elkaar
Nu gaat hij vaak naar 't kerkhof heen
En bidt daar telkens weer
Hij krijgt meer slaag dan eten thuis
Hij krijgt meer slaag dan eten thuis
En wenst zijn oudje weer
En wenst zijn oudje weer
Een nieuwere versie van het lied dat in de noordelijke provincies in diverse dialecten wordt aangetroffen,
soms als Nieuwjaarslied maar ook als Vastenavondlied.
Het werd al in de 16de eeuw gezongen