Home

Hillebrant's lied

 

Ik wil te lande rijden
Sprak meester Hillebrant
Die mi den weg wil wijzen
Te Barnen in dat land
Si zijn mi onbekend geweest
Zo menigen langen dag
In drieëndertig jaren
Vrouw Goedele ik niet en zag

Wil dy te lande rijden
Sprak hertog Abeloen
Gi vindt er op der merken
Den jongen held is koen
Gi vindt er op der merken
Den jongen Hillebrant
Al kwam di onder twaalfven
Van hem wordt ge aangerand

Zoude hi mi int aanranden
Met enen euvelen moed
Ik doorhouwe hem sinen schild
Ten doet hem nimmermeer goed
Ik doorsla hem sinen schild
Met enen schermen slag
Dat hijt zijn vrouw moeder
Een jaar wel klagen mag

Dat en zul dy niet doen
Sprak jonkheer Diederick.
Ik heb den jonge Hillebrant.
Met goeder herten lief
Ge zult hem zeere groeten
Al door den wille mijn
Ende dat hi u laat rijden
Zo lief als ik hem mag zijn

Al metten selven woorden
Hi die groene gaarde op ran
Tot in des merken pleine
Hillebrant die oude man
Tot in des merken pleine
Daar hi den jongen vant
Wat doet dezen ouden grijze
Hier in mijns vaders land

Gi voert een harnas louter
Al waardi eens koningskind.
Ge maakte mijn jonge herte
Met ziende ogen blind
Gi zoude teheime blijven
Ende houden uw gemak
Met enen hubschen geluyde
Die oude loog ende sprak

Zoude ik teheime blijven
Ende houden mijn gemak
Van strijden ende van vechten
Daar is mi af gezegd
Van strijden ende van vechten
Al op mijn henen vaart
Dat zeg ik u wel jongen held
Daar werd af grijs mijn baard

Den baard zal ik u afrukken
Ende daar toe zeere slaan
Zo dat u rode bloed
Over uw wangen zal gaan
Uw harnas ende uwen schild
Moet gij mi gevende zijn
Ende blijven mijn gevangen
Behoed dat leven mijn

Mijn harnas ende schild
Daar heb ik mi met geneert
Ik en was nooit mijn bage
Van enen man verveert
Si lieten daar haar woorden.
Si gingen daar met zwaarden slaan
Wat si daar bedreven
dat zul di wel verstaan

Die jonge bracht den ouden
Een al zo zwaren slag
Mer dat hi van al zijn dagen
Nie zo zeer vervaard en was
Zijn paard sprong terugge
Wel twintig vademen wijd
Den slag die gi daar sloeget
heeft u geleerd een wijf

Zoude ik van vrouwen leren
Dat waar mi grote schande
Ik heb nog ridders ende heeren
Binnen mijns vaders lande
Ik heb noch ridders ende knechten
Al in mijns vaders hof
Wes ik niet geleerd en heb
Daar over leere ik nog

Het kwam zo dat den ouden
Liet neder zinken sinen schild
So dat hi den iongen Hillebrant
Zijn zwaard al onder ging
Hi nam hem in zijn middele
Al daar hi smalste was
Hi worp hem neder te rugge
Al in dat groene gras

So wie hem selven aan den ketel wrijft
Hi heeft gaarne van den roet
Zo hebt gi gedaan, gi jonge held
Hier tegen dinen wederspoed
Spreket nu uw biechte
Uw biechtvader wil ik zijn
Dats bistu van den wolven
Genezen moogt gi zijn

Wolven, dat zijn wolven
Zij lopen door dat woud
Ik ben een jonge degen
Geboren uit Grieken stout
Mijn moeder hiet vrouw Goedele
Een hertoginne fijn
Ende den ouden Hillebrant
Dat is die vader mijn

Hiet uw moeder vrouw Goedele
Een hertoginne fijn
Was Hillebrant dijn vader
Zo bistu die zone mijn
Hi schouw op sinen helme
Hi kuste hem aan sinen mond
Nu dank ik god den here
Dat ik u zie gezond

Och vader, lieve vader
Die wonden die ik u heb geslagen
Wil ik al mijn leven lang
In mijner herten dragen
Nu zwijget zone stille
Der wonden weet ik wel raad
Wi willen van hier scheiden
God sterk ons op die vaart

Nu neemt mi gevangen
Alsmen enen gevangen doet
Vragen u die lieden
Wat man dat gi daar voert
Zo suldi hen dan zeggen
‘t Is een die kwaadste man
Die ooit op deser wereld
Van moeder lijf gewan

Het viel op enen zaterdag
Omtrent der vespertijd
Dat die jonge Hillebrant
Die groene gaarde op reed
Hi voerde op sinen helme
Van goude een kraselijn
Ende neven zijnder siden
Den liefsten vader zijn

Hi voerde hem gevangen
Al zonder argelist
Hi zette hem bi zijnder moeder
Boven haar aan haren dis
Zone wel lieve sone
Dat geeft mi al te vry
Waarom gi desen gevangen
Hier zettet boven mi

Moeder zeit hi, moeder
Die waarheit zal ik u sagen
Aan ginder groener heiden
Had hi mi bijna verslagen
Het is Hillebrant die oude
Die liefste vader mijn
Nu neemt hem in uwen armen
Ende heet hem wellekom zijn

Si nam hem in haren armen
Si kuste hem aan sinen mond
Nu danke ik god den heere
dat ik u zie gezond
Wi willen van hier scheiden
Ende varen in ons land
Te Barnen binnen der steden
Daar zijn wi wel bekant

Uit: Rhaw’s Bicinia, 1545