Ik vrijde een vrouwken alzo fijn
En droeg haar goede minne
Die al verteerd' het goeiken mijn
Want zij was loos van zinne
Zij zei: komt naâr schoon lief, eerbaar
Wij willen vreugd ontsluiten
Ik ging tot haar om d'aanschijn klaar
Maar 't vrouwken sloot mij buiten
Al is mijn mantel zeer gescheurd
Schoon lief'ken kan 't beweren
Al ga 'k gegaat, gelapt, geleurd
Gij hielpt het al verteren
Al was ik nooit aldus berooid
Al draag ik ijdel borsen
Al is't vertooid, verteerd, verpooid
'k En ben nog niet vervorsen
Schoon lief'ken, heb ik 't al verdaan
Peinst op voor leden tijden
Bij u heb ik de schaad' ontvaan
Laat mij toch nog verblijden
Zegt mij 't bediet, hoe is 't geschied
Ik hield u vol van trouwen
Al heb ik niet, alzo gij ziet
Nog heb ik wat behouwen
Tekst en melodie uit : Diversche Liedekins van Mathys de Casteleyn, 1574