Kempenland, aan de Dietsche kroon, wonderfrissche perel:
Kempenland, welig zoete woon van den koenen kerel.
Op de heide gloort de zon ons zo stralend tegen,
of uit hooge hemelbron ruischt zoo vroo de regen.
Op de heide waait de wind, vrij van haag en heg.
Op de heide waait de wind alle zorgen weg.
Kempenland, aan de Dietsche kroon, wonderfrissche perel:
Kempenland, welig zoete woon van den koenen kerel,
Op de heide staat een huis rondom in het lover,
wolken, blank of grauw als gruis, trekken traag daar over.
Op de heide waait de wind, vrij van haag en heg.
Op de heide waait de wind alle zorgen weg
Kempenland, aan de Dietsche kroon, wonderfrissche perel:
Kempenland, welig zoete woon van den koenen kerel.
Kempisch volk, zoo vroom en blij, schoon van ziel en lijve,
harde tijden gaan voorbij, maar een volk moet blijven.
Op de heide waait de wind, vrij van haag en heg.
Op de heide waait de wind alle zorgen weg.
J. Simons / A. Preud'homme