’t Is veertien dagen nu geleên
Is ’t niet een lange tijd
Is ’t niet een lange tijd
Dat eens een beer was ziek van ’t leên
Hij kreunde en hij steunde
Hij keerde zich en wendde
Maar ’t eindje was de dood
Maar ’t eindje was de dood
Die beer maakt' eerst zijn testament
En weet je wel aan wie
En weet je wel aan wie
Zijn kop schonk hij aan ’t parlement
Zijn buik gaf hij den Papen
Opdat ze konden gapen
De koster kreeg de staart
De koster kreeg de staart
Toen sprak hij zijn beminde aan
En zei: mijn lieve kind
En zei: mijn lieve kind
’t Is met mijn lijden nu haast gedaan
Draag zorg voor onze kind’ren
Opdat ze niemand hind’ren
Toen gaf de beer de geest
Toen gaf de beer de geest
De zeug maakt' daarop groot misbaar
Bij ’t scheiden van de echt
Bij ’t scheiden van de echt
En al de bigjes met elkaar
Zij riepen: ach ma mère
Nu ben je douairière
Want paatjelief is dood
Want paatjelief is dood
De zeug nu kleedde zich in de rouw
Al met een krippetip
Al met een krippetip
Heel netjes als een weduwvrouw
Met een paar elegante
En lobben zonder kanten
Een waaier in haar poot
Een waaier in haar poot
De ganse stad ging in de rouw
Men speeld’ op fluit en trom
Men speeld’ op fluit en trom
Ter ere van de weduwvrouw
In alle vier kwartieren
Zag met de wapens zwieren
Van hammen en van spek
Van hammen en van spek