1. Komt hier al bij, aanhoort dees klucht
het is van Pierlala
een drollig ventjen vol genucht
de vreugd van zijn papa
Wat in zijn leven is geschied
dat zult gij horen in dit lied
't is al van Pierlala, sa sa!
't is al van Pierlala!
2. Zo zeer was Pierlala bemind
van vaartje en moertje t' zaam
zij zeiden: ‘hoort eens, lieve kind
ons enigen erfgenaam
gij word haast meester van ons goed
daarom ziet wel toe wat gij doet’
't Is wel,’ zei Pierlala, sa sa!
't Is wel,’ zei Pierlala!
3.‘Papaatjen, maak u maar van kant
dat ik uw schijven heb
ik zal mij dragen heel galant
gelijk een water-snep
'k Wil met den bek in 't nat ook zijn
altijd verheugd in bier of wijn
't Moet op!’ zei Pierlala, sa sa!
't Moet op!’ zei Pierlala!
4. Maar als nu was den vader dood
och armen! Pierlala
die heeft zijn vrienden al genood
op 't uitvaart van papa
Hij hielt niet veel van lekkernij
hij gaf ze t' eten pap en brij
't is bon,’ zei Pierlala, sa sa!
't is bon,’ zei Pierlala!
5. De vrienden smeerden daar in huis
voorwaar zo lange, tot
hij dacht: nu wil ik dit gespuis
weêr voeren naar hun kot
eer ik rake al mijn schijven kwijt
want 't is, ma foi, al meer dan tijd
‘adieu!’ zei Pierlala, sa sa!
‘adieu!’ zei Pierlala!
6. Als Pierlala nu was alleen
wilde hij uit vrijen gaan
hij docht: ik zal zo wel getweên
als maar alleen bestaan
en ziende een meisje na den zwier
vroeg: ‘wilde trouwen, gij lodderlijk dier?
Zeg ja!’ zei Pierlala, sa sa!
Zeg ja!’ zei Pierlala!
7.‘Ik hebbe geld en goed genoeg
voor u,’ zei Pierlala
waar op dat aardig meisje loeg
en zeide aanstonds: ‘ja
maar 'k wil dat gij mij preuve doet
en blijk van uw oprecht gemoed’
'Sa, komt!’ zei Pierlala, sa sa!
'Sa, komt!’ zei Pierlala!
8. Dus Pierlala bood geld courant
en trouwde met de bruid
hij hield ook bruiloft heel plaizant
maar 't was haast blijdschap uit
als hij alomme werd gevraagd
en van haar crediteurs geplaagd
‘Dat 's kaal!’ zei Pierlala, sa sa!
‘Dat 's kaal!’ zei Pierlala!
9. Daar van werd Pierlala zo dul
dat hij raakte op den loop
en met zijn makkers in den krul
liep zuipen stoop bij stoop
Als hij dan t' huis kwam vol en zat
Hij gaf zijn wijf een schop in 't gat
‘Hou daar!’ zei Pierlala, sa sa!
‘Hou daar!’ zei Pierlala!
10. Omdat dit hem stak in den kop
heeft hij veel geld vertiert
maar als zijn schijven waren op
sprak hij: ‘k ben geleerd
hoe dat van trouwen komt profijt
ziet daar, ik ben mijn schijven kwijt
't Is op!’ zei Pierlala, sa sa!
't Is op!’ zei Pierlala!
11. Als hij had al zijn geld verbruid
dan wist hij genen raad
als hij om troost ging, elk was uit
dan stak hij zich soldaat
Maar, als hij exerceerde dan
en aanleid op een halven man
‘poef, paf!’ zei Pierlala, sa sa!
‘poef, paf!’ zei Pierlala!
12. Als Pierlala stond op schildwacht
met zijn geladen roer
hij zag in 't duister van den nacht
den duivel of zijn moer
hij riep al beven: ‘qui va la?’
maar 't spook en vraagde daar niet na
‘O dood!’ zei Pierlala, sa sa!
‘O dood!’ zei Pierlala!
13. Hij klom van angst op enen boom
en hij viel op den grond
ja, zo vol schrik en grooten schroom
liep hij van daar terstond
zag een waardinneken in haar deur
met enen witten voorschoot veur
‘hier in!’ zei Pierlala, sa sa!
‘hier in!’ zei Pierlala!
14. ‘Sa tapt al gauw een kanne bier
of wel een pinte wijn!
want ik ben door een lelijk dier
geraakt in angst en pijn’
't Waardinneken zette hem bij het vier
en kookte een zuipken met plezier
‘Sa bon!’ zei Pierlala, sa sa!
‘Sa bon!’ zei Pierlala!
15. Want Pierlala die deelde geld
zijn moeie die was dood
hij docht: ik ben nu weer hersteld
en raken uit den noot
waar ik van de soldaterij!
maar hoe zal ik nu raken vrij?
''k Weet raad,' zei Pierlala, sa sa!
''k Weet raad,' zei Pierlala!
16. Als hij dat zuipken g'eten had
sprak hij: ‘ 'k ben nog meer krank!
't Is aan mijn hart, 'k en weet niet wat
'k en leef geen ure lang!’
Hij maakte dan zijn testament
aan al de vrienden die hij kent
'Ik sterf,' zei Pierlala, sa sa!
'Ik sterf,' zei Pierlala!
17. Alsdan werd Pierlala gekist
met bei zijn billekens bloot
want niemand anders docht of wist
of Pierlala was dood
Hij werd begraven met de trom
de klokken luiden al bim bom
''t Gaat fraai,' zei Pierlala, sa sa!
''t Gaat fraai,' zei Pierlala!
18. Als men dan naar de kerke kwam
elk zei: 't is Pierlala!’
Men hem al van de bare nam
en leiden bij zijn papa
De vrienden zeiden al: ‘kom, kom!
de doden en komen niet wederom!’
‘Ik wel!’ zei Pierlala, sa sa!
‘Ik wel!’ zei Pierlala!
19. Als hij nu was in 't graf, den tijd
van omtrent een halve uur
de vrienden gingen meer verblijd
als droef te samen deur
hij schupte 't deksel van de kist
en kroop er uit dat 't niemand wist
‘Ik leef!’ zei Pierlala, sa sa!
‘Ik leef!’ zei Pierlala!
20. En Pierlala ging recht naar huis
en vond zijn naaste bloed
en vrienden, met een groot gedruis
daar twisten om zijn goed
Hij greep den bezem met'er haast
al die hem zag, stond zeer verbaast!
‘Hier uit!’ zei Pierlala, sa sa!
‘Hier uit!’ zei Pierlala!
21. Als Pierlala nu was hersteld
verzoende hij met zijn vrouw
hij kwiste voorts niet meer zijn geld
maar leefde in liefde en trouw
en als'er van zijn volk noch kwam
hem vragen: ‘zijde op ons nog gram?’
‘Dat ’s uit’ zei Pierlala, sa sa!
‘Dat ’s uit’ zei Pierlala!
22. Maar als de vrienden hem consuis
flatteren kwamen, dan
zei Pierlala: ‘ik ben hier t'huis
voorwaar als eerlijk man
als ik zocht troost in mijnen nood
niemand gaf mij een bete brood
Foert, foert!’ zei Pierlala, sa sa!
Foert, foert!’ zei Pierlala!
23. En was er iemand stout genoeg
van nog te komen na
om hem te vragen, laat of vroeg
‘jaagd’ weg!’ zei Pierlala
Dus leefde hij voorts in peis en vré
tot een exempel van de sté
‘'t Was best!’ zei Pierlala, sa sa!
‘'t Was best!’ zei Pierlala!
24. Dus vrienden, die dees rare klucht
hebt g'hoort van Pierlala
volgt hem in 't goed doen met genucht
maar niet in 't kwisten na
wilt gij in vrede leven hier
met Pierlala verlaat den zwier
Scheid uit! met Pierlala, sa sa!
Scheid uit! met Pierlala