In ‘t kamerke waar het wiegske gong
Een muizeke uit zijn gaatje sprong
Hippelend, trippelend ding
Het draaide het kopken rechts en links
En ’t wipte voorwaarts vlug en flinks
Muizeke, muizeke, maak geen lawijt
Of anders mijn kindje ontwaakt en krijt
’t liep rechts en links, ’t liep hier en daar
En kwam bij het wiegke nader en naâr
Hippelend, trippelend ding
Het richtte zich op, en ’t rook en zag
Of daar geen kruimelke koek meer lag
Muizeke, muizeke, maak geen lawijt
Of anders mijn kindje ontwaakt en krijt
Er lagen veel kruimelkens op de grond
Neem, muizeke, ’t kindje heeft ze-u gejond
Hippelend, trippelend ding
En ’t peuzelde-en ’t at zijn buiksken vol
En -één twee drie- ’t was weer in zijn hol
Muizeke, muizeke, zonder geluid
Mijn kindje slaapt en mijn liedje-is uit
G. Antheunisis / D. de Lange